top of page
2022-11-08_23h09_10.png

TUSSEN HET GLAS
DEEL 2: DE VERLICHTING

2022-11-08_23h04_29.png
2022-11-08_23h09_10.png


Steeds harder stompt Carmellia met haar vuisten tegen de zandzak voor zich. De pijn in haar knokkels verergert, maar het scheelt haar niets. Ze vindt de pijn misschien zelfs fijn, bevredigend, afleidend. Elke klap raakt harder dan de vorige. Steeds sneller, krachtiger, slopender. Met een laatste gefrustreerde trap haalt Carmellia uit. De ketting aan het plafond breekt en met een harde dreun landt de zandzak in een hoek van de ruimte.

     Buiten adem bekijkt Carmellia haar handen. Haar knokkels zijn opengebarsten en het bloed druipt via haar vingers naar beneden. Het zweet staat in haar nek. Haar ademha
ling piept. Geïrriteerd balt ze haar handen tot vuisten en gaat ze op zoek naar stukken stof om zichzelf te verbinden.

     “Nog steeds een vechter hè?”

     De stem laat elk spier in Carmellia’s lichaam verstenen. “Dennison.” Ze had hem niet binnen horen komen, de gluiperige rat.

     “Heb je me gemist?” Dennison stapt uit de schaduw. Zijn haren zijn gegroeid en verbergen het litteken op zijn gezicht. “Ik jou wel.”

     Carmellia’s ogen flitsen heen en weer. Dennison is gekleed in een keukenschort en hij stinkt naar vis. Tot zover Carmellia kan zien is hij ongewapend op een lege aardappelzak na. Zijn houding is ontspannen, niet in staat om een onverwachte aanval op haar te gooien. “Wat doe je hier?”

     “Nou, ik dacht, als jij jezelf naar boven kan werken in het paleis, dan kan ik dat zeker ook.” Dennison spreidt zijn armen om zijn kokskleding te laten zien, alsof Carmellia dat nog niet opgemerkt had. “En ik vroeg me af, nu ik hier toch ben, hoe gaat het met je meesterplan?”

     “Er is geen plan.” Snel en zorgvuldig wikkelt Carmellia een stuk stof om haar handen, zonder Dennison ook maar één keer uit het oog te verliezen.

     “Ah, kom op.” Dennison loopt verder de barakken in en laat zijn hand langs een rek met speren glijden. “Ik hoorde dat de prinses al een paar dagen weg is,” zegt hij met een gemene grijns. “Misschien zelfs vermoord, niet dat ik ‘t weet. Maar wat ik wel weet is dat dit hét ideale moment is om te kijken wat er allemaal in haar kamers ligt.” Hij kijkt Carmellia aan. “Vertel me, hoeveel sieraden van puur goud heeft ze daar verstopt?”

     “Ze is niet dood.”

     Dennison is even stil terwijl hij Carmellia’s gezicht probeert te lezen. “Zie ik daar nou… een emotie?” Zijn grijns wordt iets breder. “Je gaat me toch niet vertellen dat je plotseling emoties hebt?” Nu lacht hij hardop. “Wat is er met je gebeurd? Waar is de harde Mel die ik zo goed ken?”

     Carmellia bijt haar kiezen op elkaar. “Wat wil je van me?”

     “Wat denk je zelf?” Dennison trekt ongevraagd een kast open om te kijken wat er in zit. “Goud natuurlijk. En veel ook.”
     
     “Dat kan je vergeten.”

     “Kom op.” Dennison slaat de kastdeur dicht en loopt door naar de volgende. “Je kan toch gewoon iets voor me jatten. Vertel me ten minste waar ik d’r kamers vind. Dan doe ik het zelf wel. Ze is waarschijnlijk toch al dood.”

     “Ze is niet dood.”

     Dennison draait zich lachend naar haar om. “Is dat wat je jezelf wijsmaakt? Omdat je wat voor d’r voelt ofzo?” Hij kijkt Carmellia uitdagend aan. Ze had haar stem net te veel verheft en het daarmee makkelijk voor hem gemaakt. “Ik weet het goed gemaakt.” Dennison maakt de ruimte tussen hen iets kleiner. “Jij zorgt dat ik genoeg goud in handen krijg, genoeg om ergens op een andere plek een mooi leventje voor mezelf op te bouwen, en dan beloof ik dat ik niemand vertel wie of wat je eigenlijk bent.”

     “Ik heb een beter idee.” Carmellia doet dreigend een stap in zijn richting. “Ik breek nu alle twee je benen en dan sluit ik je op in een kerker waardoor je nooit meer het daglicht zal zien.” Ze kijken elkaar voor een moment uitdagend aan.

     “Je bluft,” zegt Dennison dan zachtjes. “Je weet dat ik te veel weet. Je bent machteloos.” Hij loopt terug naar de deur van de barakken. “Ik ben hier vanavond met zonsondergang. Beter ben je hier met m’n goud, of ik maak een einde aan je mooie leventje hier.”

     Carmellia is inderdaad machteloos. De dingen die Dennison weet mogen nooit aan het licht komen. Alles waar ze voor had gewerkt zou in één klap weg zijn. Ze zucht en denkt terug aan één van haar gesprekken met Lémora.

     “Je moet met me praten,” had Lémora gezegd. “We hebben slechts één jaar tot ik getrouwd ben en ik wil die tijd niet verliezen aan gesprekken zoals gisteravond.” Haar lichtgevende ogen hadden recht door Carmellia’s geweten gestraald. “Beloof me dat je altijd eerlijk tegen me zult zijn.”

     Carmellia herinnert zich de bittere smaak die ze toen in haar mond had. “Ik ben altijd eerlijk tegen je,” had ze gelogen. Bijna was ze over haar eigen woorden gestruikeld. Ze had echt wel eens grotere leugens naar mensen gegooid. Dit was de eerste die haar moeite had gekost.







Carmellia weet de weg naar Lémora’s kamers. Ze weet hoeveel stappen het zijn van de barakken naar de deur. Ze weet hoeveel trappen, bochten en ramen er op de route liggen, waar de wachtposten zijn en waar ze zich het best kan verschuilen, mocht dat ooit nodig zijn.

     Dennison wil goud. Prima.

     Carmellia weet waar ze Lémora’s sieraden kan vinden. Het is niet de eerste keer dat ze er naar heeft gezocht. Meerdere keren heeft ze moeten vechten tegen de verleiding om iets mee te nemen. Het is niet alsof Lémora het zou missen. Het medaillon om haar nek is tot zover Carmellia weet het enige sieraad waar ze waarde aan hecht. Carmellia had het haar nog nooit af zien doen.

     De deur nadert. Carmellia heeft haar tactiek uitgestippeld. Snel naar binnen en snel weer weg. Niet om je heen kijken en geen tijd besteden aan onnodige dingen. Zo simpel als dat. Ze steekt haar hand uit naar de deur. Haar lichaam bevriest. Haar spieren verzetten zich. Haar kiezen knarsen tegen elkaar. Binnensmonds vloekt Carmellia zachtjes. Serieus? Het is maar een deur. Stel je niet aan.

     Carmellia zet door en duwt de klink naar beneden. Een vlaag van Lémora’s parfum komt haar tegemoet, citrusvruchten en zonnebloemen. Het ontdooit Carmellia’s spieren, alsof het haar een warme omhelzing geeft. Het eerste wat Carmellia ziet is het bed. Opgemaakte dekens en opgeklopte kussens. Alsof er nog nooit iemand in heeft geslapen. Vaak was Carmellia midden in de nacht wakker geworden in dat bed. Soms in verwarring omdat ze niet meer wist welk deel van haar leven een droom was en welk deel realiteit. Vaker vanwege Lémora’s lichaam dat uit het niets begon te schokken, alsof ze van iets of iemand weg probeerde te komen. Vreemde fluisteringen in meerdere talen ontsnapten dan uit haar mond en de lúmekristallen in de kamer leken haar te antwoorden. De eerste keer dat het gebeurde had Carmellia in een reflex een arm om Lémora heengeslagen. Het had haar lichaam verwarmd, haar huid laten gloeien en haar hart laten kloppen. Lémora was tegen haar aangesmolten en Carmellia had haar nooit meer losgelaten.

     Met een ruk trekt Carmellia de deur weer dicht. Verdomme, denkt ze. Wat is er mis met haar? Ze duwt de herinnering weg. Dwingt zichzelf om daar niet aan te denken. Ze begint te lopen. Weg van deze kamers, weg van de herinneringen, weg van alles. Dat had ze eerder moeten doen. Ze had moeten rennen toen het nog kon. Nu is het te laat.

     “Ik geef het onmiddellijk door.” De stem van prinses Lyndréa galmt door de hallen van het paleis en Carmellia bijt haar kiezen op elkaar. Natuurlijk moet dit precies de persoon zijn die Carmellia nu tegen het lijf loopt. Willian loopt naast haar, om het nog erger te maken. Zijn borstkas is vooruit gestoken, zijn schouders recht en zijn kin omhoog. Het is slechts een optreden, een masker waar hij zich achter verschuilt. Carmellia weet er alles van. Maar Lyndréa is misschien nog wel erger dan Willian. Als er iemand is die haar persoonlijkheid probeert te verschuilen, is het de kroonprinses wel. Ze komt er alleen een stuk beter mee weg. Zij weet wél hoe ze haar onzekerheden moet verbergen.

     Nonchalant loopt Carmellia door. Ze had om kunnen keren, maar dat had de situatie niet geholpen. Het is beter om te doen alsof er niets aan de hand is. Nog een paar stappen en dan kan ze aan de andere kant van de hal wegduiken en verdwijnen.

     “Carmellia!” Prins Willian steekt zijn hand uit om Carmellia te stoppen. “Waar kom je vandaan?”

     Carmellia verstijft. Sinds wanneer weet Willian haar naam? Heeft hij dan tóch wel aandacht besteed aan iets anders dan zichzelf? “Prins Willian.” Carmellia maakt met tegenzin een buiging, vooral om tijd te rekken zodat ze met een goede leugen kan komen. Haar hersenen werken op topsnelheid. Ze opent haar mond al om Willian voor te liegen, maar het is niet eens nodig.

     “Heb je ooit op een paard gereden?” vraagt Willian.

     Carmellia fronst kort. “Nee, mijn excuses.”

     “Geen probleem. Ik leer het je wel,” zegt Willian. “Ik wil je in de voorste linie. We weten de locatie van de prinses. Pak je spullen in voor een paar dagen. We vertrekken over een uur.”








Het tafereel doet Carmellia denken aan de verhalen die haar grootvader vroeger vertelde over de oorlog. Een menigte aan mannen en vrouwen in harnas. Paarden die worden opgetuigd. Speren die worden geslepen. Kratten die worden ingeladen. Nu lacht iedereen nog. De wachters van Aikillis schreeuwen naar elkaar, uitdagend en bluffend, alsof ze al gewonnen hebben. Hun hoofden zijn geheven en hun vuisten slaan in de lucht. Als Carmellia haar grootvader moet geloven is dit van korte duur. Hoe dichter men bij het slagveld komt, hoe meer mensen in hun broek pissen van angst. En als de geur van bloed en verderf diep genoeg bij mensen hun neus is binnengedrongen, zal die lach op hun gezichten plaatsmaken voor iets duisters. Carmellia heeft het zelf gezien, in de ogen van haar grootvader. Alsof hij was overgenomen door monsters. Het vrat hem van binnenuit op.

     Tussen de vele paarden, witte harnassen en de felle zon rijdt Willian in een pantser van paars. Natúúrlijk is zijn paard groter en glanzender dan de rest, denkt Carmellia terwijl ze kort haar ogen rolt. Hij valt op als een dikke vlieg op een schoon raam. Eentje die Carmellia het liefst plat wil slaan.

     Met een soepele beweging springt Willian van zijn zadel af. Zijn voeten landen naast Carmellia op het platgetrapte gras. “Goed dat je er bent.” Willian fluit op zijn vingers en roept daarmee een fors, donkerbruin paard met zwarte manen naar hem toe. “Dit is Alize, ze is voor jou.”

     Carmellia bestudeert het paard. De oren van het dier bewegen snel heen en weer, alsof ze gespannen is. Carmellia heeft nog nooit een paard van zo dichtbij gezien. Wat moet ze ermee? Haar spieren spannen zich aan als het paard plotseling zucht en haar hoofd iets laat zakken. Behoedzaam legt Carmellia haar hand op Alize’s neus. Het voelt zacht als dons, veel zachter dan Carmellia had verwacht.

     “Geen zorgen,” zegt Willian. “Ze ziet er groot uit maar ze heeft een vriendelijke persoonlijkheid.” Hij overhandigt de teugels. “Weet je hoe je erop komt?”

     “Tuurlijk,” bluft Carmellia.

     “Je draait de beugel naar je toe zodat je je voet er in kunt zetten,” legt Willian alsnog uit. “Dan houd je de achterkant van het zadel vast en…”

     Carmellia negeert hem en doet wat ze zelf wil. Het kost haar daardoor moeite om op het paard te klimmen, maar dat laat ze niet merken. Als Alize een klein stapje naar achteren doet verliest Carmellia bijna haar evenwicht, dus ze grijpt snel de teugels vast. Het leren zadel knarst tegen haar harnas aan. Ze heeft geen idee wat ze nu moet doen. Onwetend zoekt ze naar een geschikte houding.

     “Houd je goed vast,” zegt Willian terwijl hij terug op zijn eigen paard springt. “Alize volgt vanzelf wel.” Hij draaft weg en Alize komt met een schok in beweging. Carmellia kiepert bijna naar achteren en knippert hard tegen het zand dat in haar ogen waait. Stof belandt op haar lippen en tong. Overal om haar heen klinkt het geluid van hoeven in aarde, als honderden trommels die tegelijkertijd worden bespeeld. Carmellia schudt alle kanten op, dus ze verstevigt haar grip rondom de teugels. Na een paar minuten begint ze het ritme van het paard te begrijpen, en vindt ze haar evenwicht terug. Ze blaast het stof van haar lippen en heft haar hoofd.

     Daar gaan ze. Als een eenheid bewegen de paarden zich voort. Mensen in de stad springen geschrokken aan de kant als de krijgsmacht door de straten van Killias galoppeert. Ze volgen de Hoofdstraat, langs de markt, langs de fontein en langs de gigantische krater in de grond bij de grens van de stad. Grote brokken wit steen, gebroken glas en losgetrokken aarde is alles wat over is van de huizen die daar stonden. Het is de ravage die Garbiel had aangericht vlak voordat hij uit Killias vluchtte. De explosie was onverwachts gekomen, en had de wachters van Aikillis van hun paarden doen vallen. Tegen de tijd dat de stofwolken eindelijk waren gaan liggen was Garbiel verdwenen, mét Lémora.

     Carmellia balt haar vuisten en probeert nog iets steviger in haar zadel te zitten. Haar bovenbenen beginnen nu al pijn te doen. Ze kijkt naar Willian en hij lijkt nergens last van te hebben. Het irriteert haar.

     De krijgsmacht slaat af naar het Oosten en galoppeert in volle snelheid langs de killivelden die zich kilometers ver uitstrekken. Als Carmellia achter zich kijkt ziet ze de stad waar ze is opgegroeid langzaam uit het zicht verdwijnen. Als ze voor zich kijkt ziet ze hoge bergen opdoemen. Haar vuisten knijpen zich nu zo hard samen dat ze het bloed uit haar gewonde knokkels voelt stromen. Voor haar liggen de bergen die de grens tussen Aikillis en Faltego bewaken. Dit gebied is wel de laatste plek waar Carmellia naar toe wil rijden, maar blijkbaar heeft ze geen keuze.

     “Willian!” Prinses Lyndréa haalt de rest van de ruiters in. “Als we dit tempo aanhouden overleven de paarden de reis niet. We moeten iets langzamer gaan, er ligt nog een lange weg voor ons!” Haar stem komt nauwelijks boven het geluid van de galopperende paarden uit.

     Willian knikt met een frons en remt af. Nu ze langzamer rijden kan hij zijn aandacht op Carmellia richten. “Goed om je aan mijn zijde te hebben!” roept hij boven het lawaai van hoeven en wind uit. “Ik heb mensen nodig die ik kan vertrouwen.”

     Carmellia moet een sarcastische lach onderdrukken. Een jaar geleden zou niemand dat ooit tegen haar gezegd hebben. “Wat maakt dat je mij vertrouwt?” vraagt ze.

     “De prinses vertrouwt je, dus ik vertrouw je,” zegt Willian. “Daarnaast heb ik je zien vechten. Je hebt indrukwekkende vaardigheden die ik graag in mijn buurt wil als we de burcht binnenvallen.”

     “De burcht,” herhaalt Carmellia voor zichzelf. “Waar rijden we precies heen?” Ergens hoopt ze dat het niet de bergen zijn. Dat ze nog ergens een andere richting op zullen slaan.

     “Het is een burcht richting de grens van Faltego,” zegt Willian. “De locatie schijnt goed verborgen te zijn tussen bomen en bergen.”

     Carmellia bijt haar kiezen op elkaar. “Hoe weet je dat ze daar is?”

     “Ik vond een van Garbiels slaven,” zegt Willian. “Ze had zich verstopt in de voorraadkasten van de keukens. Garbiel is haar waarschijnlijk vergeten.”

     “Wat deed je zelf in de voorraadkasten van de keukens?” Carmellia kijkt de prins onderzoekend aan. Ze hoopt dat ze iets kan vinden wat hem in een slecht daglicht zal zetten. Iets wat ze kan gebruiken om hem voor eens en altijd terug te sturen naar zijn eigen land.

     “Ik voelde me… angstig,” zegt Willian zo zelfverzekerd mogelijk. “En als ik angstig ben dan eet ik.”

     “Waar ben je bang voor?”

     Willians frons wordt dieper. “Dat we te laat zijn.” Hij versnelt zijn tempo weer en de ruiters achter hem volgen zijn voorbeeld.

     “En hoe weet je dat deze slaaf de waarheid sprak?” vraagt Carmellia terwijl ze haar bovenbenen nog iets strakker om het zadel klemt. Haar spieren beginnen inmiddels te verzuren.

     “Het meisje benoemde dat de prinses haar had geholpen, dus ze wilde iets voor haar terugdoen,” zegt Willian.

     Carmellia denkt terug aan het ene meisje zonder naam dat per ongeluk wijn over Lémora had laten vallen. Zou dit hetzelfde meisje zijn? Carmellia zucht. Ze vertrouwt het niet. Wat als ze op het verkeerde pad zijn gezet? Wat als ze in de val worden gelokt? Willian is meteen van het beste uitgegaan. Slordig, vindt Carmellia, maar een ander plan hebben ze niet.







Ze rijden de hele dag totdat ze Ulliam bereiken, een kleine stad onderaan de bergen. De zon begint te dalen en er wordt een kamp opgezet tegen de rand van een stuk bos. In gedachten verzonken staart Carmellia in een van de vele kampvuren. Ze heeft zich afgezonderd van de rest en leunt met haar rug tegen een dikke boomstam terwijl ze kauwt op een muntblad. Ze zouden niet moeten stoppen. Als Lémora zich echt in de bergen bevindt zouden ze door moeten rijden tot ze daar zijn. Wat als ze te laat komen?

     Wat als ze al te laat zijn?

     De rook van het kampvuur prikt in Carmellia’s ogen. Het voelt respectloos om het vuur aan te wakkeren in de huidige situatie. Het is bijna alsof ze Gargos een steuntje in zijn rug geven. Wat had Lémora ook alweer ooit gezegd? Carmellia sluit haar ogen en probeert het gesprek te herinneren.

     “De Goden zijn alwetend.” Lémora had een sombere blik op haar gezicht gehad. Ze koelde haar handen onder zout water nadat ze weer een dag in de tempel door had moeten brengen. “Ze kijken toe via de elementen die ze hebben gecreëerd op aarde.”

     Carmellia had fronsend naar het lúmekristal naast haar gekeken. “Wat? Dus ik kan via hier naar je moeder zwaaien?”
De sombere blik had plaatsgemaakt voor een verwarde lach. “Niet zo letterlijk,” had Lémora gegrinnikt alsof Carmellia een grapje maakte.

     Carmellia snapte het toen al niet, en nu snapt ze er nog steeds niets van. Zuchtend laat ze haar hoofd op haar knieën rusten. Niet te geloven dat ze zich zo mee heeft laten slepen in dit kansloze spel van de Goden. Ze voelt in haar binnenzak en neemt het lúmekristal dat ze daar bewaart in haar handen.

     “Dan heb je hier iets om me te herinneren,” had Lémora gesproken terwijl ze het lúmekristal in Carmellia’s handen had gelegd. Haar warmte was in Carmellia overgevloeid.

     “Geloof me,” had Carmellia gesproken. “Je bent niet iemand die ik snel zal vergeten.” Want hoe kon ze dat gevoel vergeten? Ze werd verwarmd, verblind, verdoofd. Soms leek het zelfs alsof ze werd opgetild uit haar lichaam en zweefde. Carmellia zou het moeten haten om zo de controle te verliezen. In het begin had ze dat ook gedaan. Maar na een paar keer raakte ze er aan gewend, werd het zelfs fijn. En na een tijdje ging ze er naar verlangen. Het werd bijna een verslaving, een obsessie, een wanhopige hunkering naar meer. Carmellia snapt nu hoe Lémora mensen had kunnen manipuleren met haar aanraking. Het was niet alsof alles uit haar mond klonk als waarheid. Het was eerder alsof je er alles voor zou zeggen in de hoop dat ze haar warmte ietsje langer door je lichaam liet stromen.

     “Dit is nog eens wat anders dan werken in het paleis hè?”

     Carmellia schiet overeind, als een zwerfkat die wordt betrapt op het stelen van iemands vis. Serena neemt plaats naast haar op de grond. Ze scheurt een stuk van haar brood af om te delen. “Gaat het goed?” vraagt ze.

     Carmellia knikt en pakt het brood aan. Diep in gedachten verzonken neemt ze een hap. Nu pas beseft ze hoe hongerig ze is. Wanneer had ze voor het laatst iets gegeten?

     “Je rijdt naast prins Willian.” Er klinkt een vlaag van jaloezie in Serena’s stem. “Hoe is dat?”

     Carmellia haalt haar schouders op. “Prima.”

     “Hij is behoorlijk knap.” Serena kijkt Carmellia inschattend aan.

     “En verloofd,” zegt Carmellia nors.

     “Dus het is waar?” Serena’s wenkbrauwen schieten omhoog.

     Carmellia vloekt binnensmonds. Ze was vergeten dat dit nog niet algemeen bekend was. “Ik gok maar wat.” Ze neemt nog een hap van haar brood. Het is droog en ze verlangt terug naar het brood van de bakker in de stad. Vroeger had ze eens in de zoveel tijd genoeg muntgeld bij elkaar weten te schrapen om één versgebakken stuk brood te kopen. Het geluid van de harde, krokante korst die brak in haar handen en de warme geur die haar neus vervolgens tegemoet kwam is haar bijgebleven. Het was waarschijnlijk de meest uitgebreide maaltijd die ze zich in die tijd kon veroorloven.

     “Het zou me niets verbazen als ze verloofd zijn,” zegt Serena. “Waarom zou Willian anders de leiding hebben genomen?”

     Omdat hij zo nodig de held uit moet hangen, denkt Carmellia. Ze vraagt zich af hoe hij zich zal gedragen als het er écht op aankomt. Zou hij in staat zijn om zijn zwaard voor iets anders te gebruiken dan een kledingaccessoire?

     “Morgen gaan we de bergen in,” zegt Serena. “Vroeger kwam ik hier vaak. Ik vraag me af of alles nog hetzelfde is.”

     “Mhm.” De bergen kunnen Carmellia gestolen worden. Als er iets is wat Gargos tot de wortels toe plat mag branden is het deze plek wel.

     “Wat? Heb je hoogtevrees ofzo?” Serena tikt spottend haar schouder tegen die van Carmellia.

     “Zeker niet,” mompelt Carmellia. Ze zucht kort en laat haar hoofd tegen de boomstam achter zich vallen. “Heb je ooit van de Verlichting gehoord?” vraagt ze dan.

     “Natuurlijk,” fronst Serena. “Wie niet?”

     Carmellia staart in het vuur. “Deze bergen,” mompelt ze terwijl ze haar hoofd naar Serena draait. “Dit is waar ze zijn vermoord.” Eerder afgeslacht, vult Carmellia daar in haar hoofd aan toe. In de val gelokt en uit elkaar gescheurd door het leger van Faltego.

     “Ohja…” Serena laat haar hoofd zakken en trekt een paar grassprieten uit de grond. “Dat is waar ook.”

     Ze zijn even stil. Het vuur knettert en de stemmen om hen heen lijken zachter te worden. De meeste wachters hebben zich opgerold onder hun dekens, klaar voor de nacht. Vanuit haar ooghoeken bestudeert Carmellia haar medewachter. Serena ziet er ontspannen uit. Logisch, want ze zijn in de stad waar ze is geboren. “Ulliam,” zegt Carmellia zacht. Ze kent nog iemand die hier vandaan komt.

     “Het is een leuke stad,” zegt Serena. “Klein, maar fijn. Iedereen kent elkaar.”

     “Dus je kent Jazmyni?” vraagt Carmellia.

     “Mhm.” Serena stopt even met kauwen. “We gingen vroeger naar dezelfde school.”

     “Hoe was dat?”

     Serena slikt langzaam en haar schouders zakken iets naar beneden. Met haar vingers peutert ze de korst van haar brood. “Dit klinkt misschien onwerkelijk, maar we waren ooit vrienden, toen we nog klein waren.”

     Carmellia trekt kort een wenkbrauw op. Dit is interessant.

     “Ik herinner me dat ik de enige was die haar troostte nadat haar moeder overleed,” vertelt Serena verder. “Maar toen haar vader werd gepromoveerd tot grondbezitter zijn we uit elkaar gegroeid.”

     “Waarom?”

     Serena haalt kort haar schouders op. “Ik weet niet,” zegt ze zacht. “Ze is veranderd.”

     Carmellia is nu dicht bij de informatie waar ze naar op zoek is. “Laat me raden,” zegt ze. “Ze werd ouder, besefte opeens hoe rijk ze was en dacht daardoor dat ze meer waard was dan jij.”

     Serena grinnikt en knikt. “Zoiets, ja.” Ze geeft het laatste stuk van haar brood aan Carmellia. “Ze had nooit veel vrienden om eerlijk te zijn.”

     “Omdat?”

     “Omdat…” Serena fronst en denkt even na. “Ze was nogal… achterbaks?” Ze vouwt haar armen over elkaar. “Ze was zo’n persoon die je verraadde bij de leraar als je iets had gedaan wat niet mocht, weet je wel? Ze deed zogenaamd lief en aardig, maar praatte vervolgens achter je rug om.”

     “Dus ze is niet te vertrouwen,” concludeert Carmellia.

     “Wás,” corrigeert Serena. “Ik bedoel, dit is allemaal al zo lang geleden. Ik heb geen idee hoe ze nu is.”

     Ik wel, denkt Carmellia. Ze heeft genoeg gehoord om het gevoel in haar onderbuik te bevestigen. Als het aan Carmellia ligt hoeft Jazmyni voorlopig niet terug te keren uit het Noorden. Blijf maar lekker daar met prins Lornell.

     “Mel?” Serena legt haar hand op Carmellia’s bovenbeen. “Misschien is dit niet het juiste moment om het te vragen, maar…” Ze pauzeert even. “Tijdens die paar avonden in de kroeg leek het soms alsof…” Voor de tweede keer kapt ze haar zin af. “Wat ik probeer te vragen,” zucht ze. “Als dit allemaal voorbij is… zou je het dan leuk vinden om elkaar beter te leren kennen?”

     Carmellia kijkt naar de hand die op haar bovenbeen rust. Hoeveel makkelijker zou alles zijn als Serena de persoon was waar ze gevoelens voor had?

     “Ik hoop gewoon dat je ons zou kunnen zien als meer dan vrienden,” fluistert Serena.

     Carmellia verplaatst haar blik van Serena’s hand naar haar ogen. Ze moet toegeven dat ze de laatste tijd meer naar medewachter is toegegroeid. Wat begon als een truc om haar geld af te nemen is uiteindelijk uitgebloeid tot iets wat Carmellia bijna een vriendschap zou noemen. Niet dat ze weet hoe een vriendschap normaal gesproken voelt, ze had nog nooit iemand op die manier toegelaten. Het maakt dat het haar moeite kost om Serena af te wijzen en dat frustreert haar. Hoe veel makkelijker zou het zijn als ze gewoon helemaal geen gevoelens meer had? Gevoelens zitten alleen maar in de weg. “Sorry,” zegt ze terwijl ze Serena’s hand van zich afduwt. “Ik moet alleen zijn.”


 

HOOFDSTUK 1 - CARMELLIA II
Dag 53 van de zware dagen, 6358 jaar na de Goden

bottom of page